Sonnet Nu rijpt de herfst de rijkgebronsde peren; De sappige applen glansen, rood en goud, En prachtig prijkt, gelijk een tooverwoud, Het bosch, dat groen in purper doet verkeeren. Krachtige balsemgeur uit kreupelhout Van eiken stroomt mij tegen, zilvren veêren Doorstrepen 't reine luchtblauw en vermeeren Tot éen wolk, die de zon gevangen houdt. Nu vul die vaas met gele October-rozen, Leg blauwe druiven op die blanke schaal, Tusschen de trossen laat de perzik blozen Als avondrood, en loof als bloedkoraal Van wilden wingerd blij mijn blik verpoozen, Die symphonieën zoekt in kleurentaal. Hélène Swarth 1859 - 1941 De Gids, 55ste jaargang (Vierde serie, 9de jaargang) P.N. van Kampen & zoon, 1891 |