STILLEVEN MET GOUDPLEVIER Er liggen dingen op die tafel, maar waarom – het is winter en het ligt daar weer, wat oude appels, grijze peterselie, een dorre ui, een dode goudplevier, het slaapt in een bevroren wereld, in een boomgaard, een moestuin, een greppel droomt het te zijn gevonden, meegenomen, neergelegd op die tafel – maar waarom, want er is niemand die weet hoe groot de winter is, hoe eindeloos haar deernis, hoe eerbiedig zij kiest wat sterven mag. Ik ben vergeten wat ik zie, ik moet het in gedachten hebben neergelegd, en niet zijn teruggekeerd, het hebben gelaten. Rutger Kopland 1934- 2012 Uit: Verzamelde gedichten. Van Oorschot, Amsterdam 2007 |