Stilleventje uit
dorpskroeg
Scheer je weg, mijn vriend, maak je
uit de voeten.
Dat aftands gezicht van de barvrouw
daar – dat zijn geen sproeten,
en het is geen knoflooklucht, of
walm van loskomend behang,
nee, het is de stank van lieden die
ogelen naar wiffels.
Kijk eens rond, alles zit op zijn
plek: de bronzen deurklink,
de bronzen tap, de bronzen reling
van de toog. De koekoeksklok.
Die tikt niet, maar klopt. Ga toch
weg, maat, verdwijn.
Want het is of je hier aan de
beademing kwijnt.
Kijk toch, de rode webben tussen de
vingers van die klant.
Doet net of hij een krant leest.
Waarop kauwt die hond?
Een handvol grond, of de wolken die
ze in je mond gaan proppen
als je je aandacht verder laat
verslappen, samen
met de veren van een blauw
aangelopen zwaan.
Ren voor je leven! Daar komt de
koffiejuffrouw aan
om je in haar mierzoete dwangbuis
van onjeklonje te stoppen.
Het laatste loodje in je kop, laat
het, ik smeek je.
Geraniums rukken op, skeletten van
speeksel.
Martijn Benders (1971)
uit: Nachtefteling
(2017)
|