De stoet van Dionysos De kunstenaar Damon ( een vaardiger is er op de Pelopponnesos niet) legt de laatste hand aan de stoet van Dionysos in Parisch marmer. De god voorop in heerlijke glans, met kracht in zijn gang. Onversneden na hem. Naast Onversneden schenkt Dronkenschap uit een met klimopblad omrankte amfoor de Satyrs wijn in. Dicht bij hen de verweekte Wijnzoet, met halfgeloken ogen, slaperig. En daarachter komen de zangers Melodiemaker en Zoetganger, dan Pretmaker, die nooit de heilige fakkel die hij draagt laat doven, en, zeer kuis, Mysterie. - Damon hakt ze allemaal uit. Ondertussen gaan zijn gedachten telkens naar zijn beloning van de koning van Syracuse, drie talenten, een groot bedrag. Samen met zijn andere geld genoeg om eindelijk als vermogend man, in grote stijl te leven, en dan zal ook hij - wat een vreugde! - deel kunnen nemen aan de politiek in het parlement en op de agora. Konstantinos Petrou Kaváfis 1863 - 1933 Bron: Gedichten, Bert Bakker, Amsterdam 2002 Vertaling Hans Warren en Mario Molegraaf |