Het Symposion Ik was zeer laat. En ik ben altijd vervaard als de draaideur gaat draaien om zijn as. Helaas. Mijn vaste plaats was al bezet. Een imponerend iemand, zwaargebaard. Een vreemdeling? Wát een Silenuskop! Hij nam mij, niet onhoffelijk, even op. De ober kwam met borden en servet. Ik keek steeds aan zijn table á deux voorbij, maar merkte desondanks met schrik dat hij alleen zat of hij met z'n tweeën was. Opeens schoof hij het nagerecht kort weg en hief de wijn ving nog wat late zon tot zijn gespreksgenoot het fonkelend glas. Hier was geen twijfel mogelijk: hij begon thans met de ander het symposion. Ik had nog niets besteld: ik kán nog gaan. Reeds ving, diep in mijn hart, dat branden aan dat ik zo vrees, en dat maar niet geneest. Eergisteren. Wie kan het zijn geweest die, toen hij zo herkennend naar mij keek, op Socrates en op Verlaine leek? Ida Gerhardt 1905 - 1997 Uit: De zomen van het licht. 1983 Verzamelde gedichten |