De taalsmid De klinker en de medeklinker zijn De weke onderbuik en het korset. Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn, Het vormeloze in de steigers zet. Zijn woorden, corpulent of slank van lijn, Verenigen zich vloeiend tot couplet. De moeiteloosheid, niet het rookgordijn, Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed. De taal, van A tot Z, is zijn fles wijn. Halfdronken wordt er, zomaar voor de pret, Een kind verwekt, een epos of kwatrijn, Of iets daartussenin, zeg een sonnet, Terwijl de lezer onbekend blijft met Zijn worsteling met spekvet en balein. Gerrit Komrij 1944 - 2012 Uit: Alle gedichten tot gisteren, De Arbeiderspers, Amsterdam 2000 |