1. Houdt dit voor d' eerste tafelwet, zit waar de waard u nederzet. 2. Doch of ge staat of dat ge zit, maak dat gij God te voren bidt, Opdat gij zegen krijgen meugt en zoo geniet gij rechte vreugd. 3. Maar hoe het zij, toon blij gelaat en houd ook zoete tafelpraat. 4. En als gij naar de spijze tast, zoo dient hierop te zijn gepast. En breng hiertoe geen nagel voort, die draagt een zwart fluweelen koord. 5. Eet voorkost of gij wordt verdacht, dat gij gebraad of taarten wacht. 6. Maak dat ge in 't eten naarstig let, dat gij uw wangen niet besmet. 7. En wapper met uw voeten niet. 8. Uw buurman ook geen schouders bied. 9. Zijt gij nog jong, zoo snoer uw mond en spreek niet dan op vasten grond. Maak dat gij nooit de reden breekt, vooral wanneer een wijzer spreekt. 10. En lees aan tafel geenen brief, al kwam hij van uw zoetelief. 11. Vooral schuw twist en norsch gekijf. 12. Ook handspel met eens anders wijf. 13. Maak dat gij wijn noch bier en stort. 14. En speel niet met uw tafelbord. 15. Verhaal een anders feilen niet, ook van die gij daar niet en ziet. 16. En fijmel niet met uw servet, want dat is tegen d' oude wet, Het schijnt dat gij door vreemd gepeis, dan zijt gij als op een verre reis. Het dubben 1) als gij eten moet en vindt geen blij gezelschap goed. Doe dat als gij alleene zijt : aan tafel is geen pruilenstijd. 17. En steek geen hand in zak of schoot, maar houdt ze voor gasten bloot. 18. Spreek nooit van eenig vuil bejag, dat iemands walg verwekken mag. 19. Maak geen geluid wanneer ge drinkt. 20. Uw hoest of niezen wel bedwingt. Gaat dit niet, toon dan nooit een open mond. Maar houdt er hand of neusdoek voor. 21. En zet geen glas op uw teloor. 22. Tast met drie vingers naar de spijs. 23. En schrap nooit suiker van de rijs 2). 24. Tast ook niet haast een schotel aan, die niemand nog en heeft bestaan. 25. En grijp niet naar den besten bout. 26. En sla geen vingers in het zout, maar neem het liever met een mes. 27. Doch houdt dit voor een vaste les. Dat gij nooit van de tafel rijst, voordat ge God ten volle prijst. 0 geef den milden Schepper dank, dan geef ik u een vrijen Bank 3). 1) Sammelen, afwezig-zijn. 2) Rijs, rijst. 3) Bank, gang Jacob Cats (1577-1660) Uit: Vader Cats en de Vrouw. Een boek voor Gehuwden en voor hen die zich tot het Huwelijk bereiden Johanna Breevoort. J.H. Kok-1915-Kampen |