Uitsmijter Ik ben der droefheid zat, 'k heb goed gegeten van al het heerlijks uit dit treurig levensmaal. 'k Zit berstensvol: hoe zal ik ooit de smaak vergeten? Laat staan de geur. Zo lang als ik hier ademhaal. streel ik mijn tong met de verrukk'lijkste gerechten uit Het Neerslachtig Kookboek. O! 'k genoot met volle teugen, schranste en zoop en zat nog schrokkend om de volgende schaal te vechten. Nu is 't wel goed zo. Alle eetlust is gedaan. Ik dank de gastheer voor zijn smakeloze grappen en zie de gastvrouw voor het laatst verlangend aan. 'Hier is mijn slabbetje, ik moet nu werkelijk gaan, nee, óók geen fruit meer, laat de laatste zure appel maar tot de Dag des Oordeels in z'n hempie staan...' Lévi Weemoedt 1948 Uit: Van Harte Beterschap, Kleine triologie der treurigheid. Bert Bakker, Amsterdam 1983 |