Van het land Ik nam graag kaas af: ik kocht een kaas te D., het kaasdorp D. Daarop sloot alles te D., alsof het tijd was. Ik kwam op tijd voor de kaas, fijn. Het werd graskaas. Ik at zoals ik drink en liep vol kaas van D. Buiten wist ik een boom. Ik zwaaide met de graskaas, wat raar was. Godlof, het was een Els, een gewone, gewone, gewone boom. Anne Vegter 1958 Uit: Maatstaf nummer 3/4, 1994 |