Venkel knollen voor een groentewinkel in de winter- als bleke harten, zei jij, opeengedrongen in een kist, warmte zoekend - zodat wij hen met ons meenamen en naar huis droegen, waar vuur in de haard aangestoken was, waar kaarsen op de tafel aangestoken waren, en hen hielpen uit hun dunne huid, de stronken kapten, de trillende bladeren wegnamen en hen tot fijne witte vlokken hakten, wachtend, tot het water kookte, de ruit blind was door damp. Jan Wagner. Duitsland 1971 Vertaling: Monique de Waal Bron: Hotel Parnassus. Poëzie van dichters uit de hele wereld. De Arbeiderspers 2004 |