Verklärte Nacht
We zitten er naakt aan tafel. Je ogen verlichten de kamer. Je fosforescerende vlinderhanden verschikken de lucht Als je tegen me praat of slapen op het zwarte kleed.
Ik raak ze dagelijks aan. Hun levenslijn weet hoe ik heet. Hun doorzichtige aders verbergen de loop van mijn lot, de vlucht Van ons bloed dat het wit van je wangen verandert in vlekkend verlangen.
De tuindeur waait open. Beginnende regen doorritselt de bomen, Besproeit het rukkende raam waarin jij zit te blinken, Licht waarin ik me zie, in wie ik misschien verdwijn.
Je stapelt de borden, verwijdert de kruimels en schenkt nog wat wijn. Ik hoor in de keuken het blauw porselein en de messen tinken, Ver. Mijn benen doen pijn van het niet naar je toe kunnen komen.
Leonard Nolens 1947 Uit: Laat alle deuren op een kier. Verzamelde gedichten. Uitgeverij Querido, Amsterdam 2004 |