Villegiatuur Het is een oud hotel. Men rust er met de dieren. En in het guldenboek, verlucht met Elzevieren, blijft nog de roem van menig vreemdeling bewaard, die wederkwam van oostelijke bedevaart. Het is een oud hotel. 's Avonds na de partij kwamen de jagers saam, en dronken bij 't gewei der herten, wijl de knape' en honden tot beloning, ter warme schuur het voedsel vonden en de woning. Het is een oud hotel. De trouwbreuk en de blaam, een nacht, zochten er rust onder geleenden naam. Een ruishoorn is dit huis, sprak iemand ... en muziek. En een toerist keek naar zijn buurman voor repliek. Het is een kalme heer die wollen wanten draagt, en in rustige waterkens op kleinvis jaagt en tijdverdrijf. Hij heeft geen woorden bij de vleet. Hij denkt: 'Die erwtjes zijn als boter'. Zwijgt. En eet. En hij bestelt een toemaat van verjaarden wijn. Ik meen, lacht hij, dat elk 't daarover eens kan zijn! Het is een oud hotel. Het regent aan de ruiten. De gasten spreken niet. Men zou de ogen wel sluiten, de handen en de geest, en ware daar de maagd: zacht als de lampe die men door den schemer draagt. De voerman, die zijn paard uitspant onder de blaren, wenst haar den goeden dag, vertelt haar zijn ervaren in zeven woorden. Elken noen komt hij terug, al steekt het flerecijn hem messen in den rug. Net als de aanhoudende notarisklerk: een heer bijna. Hij groet de dochter en zit zwijgend neer. Moest zijne moeder er nog zijn, zij schudde 't hoofd: -Romijn, ge zult een trouwer zijn, God zij geloofd ... Het is een oud hotel. Het regent aan de ruiten. De wereld is zo droef. Laat ons twee ogen sluiten. Richard Minne 1891 - 1965 Uit: Facetten der Nederlandse poëzie van Martinus Nijhoff tot Herwig Hensen Nijgh & Ditmar Nimmer Dralend Reeks 50ste deel. |