Vischmaal, aan MANUEL SPRANGER. De reegen zynde 't woord, na al het drooge weer, Om dan een soodjen visch, in onsen tuin, te kluiven, Nu soet gevallen, tot verquikkingh van het teer Gebloemt, en swellinghe van peeren, persen, druiven, En tot verkoelingh van d'onlydelyke brand, Der sonne, die den mensch versmelten dee, door sweeten Als sneeuw tot een rivier, wan hy, op 't oopen land, Geklooven, en gescheurt, plaisierigh meinde t'eeten. Zoo kom dan welkom, naa de beurs, op 't vyverpad, In myn plaisanten tuin, op schootels uit rivieren, Of Hollands zee vereert, na dat de vischmarkt had, In hooimaand, van geschubde, en ongeschubde dieren. Men weet de kabeljauw, de schelvis, kuitertbot, kuitertbot-bot met kuit Steur, parrelvisch, en voorn, die hebben ons het tiende, parrelvisch-oester Elk, op bequaamen tyd, geoffert in de pot. Nu zyn de tarbot, salm, en baars ons tong versiende, Met braasem, haaringh, post, tongh, krabbe, en somwyl kreeft, Niet slimmer wyl de maan, die vullende, is aan 't wassen. Wy zullen sien wat God, voor vangst, gegeeven heeft, En 't taafelkleed bebloemt, na syne gaaven passen. Weesps halve maan, en star zal u den dorst verslaan, En om de teeringh, in de maage, te doen klemmen, de teeringh klemmen-het verteren bevorderen Zoo zal een Hochemer ons drenken met een saan. met een saan-met spoed De visch bemint het vocht, en wil wel drymaal swemmen: In waater eerst, daar naa in sausse, en dan in wyn. De wyn is oorsaak van een lustigh saamenkoomen. Set sorgen wat ter syde, en laat ons vroolik zyn. Wat baat het, of wy 's daaghs ons quellen, en 's nachts droomen, Van oorlogh met den Teems? Laat Hollands Admiraal, oorlog met den Teems-1e Engelse oorlog Met Londens zeegesach, van sorge, om Lauwerskroonen, Hun haair versilveren. Sy brengen vuur, en staal, hun haair versilveren-grijze haren krijgen Malkander nydigh toe, met donderende toonen. Ik zal, op goed gevolgh van d'eerste waaterslagh, Een grooten roomer, met verheughde druivedouwen, druivedouwen-vocht van druiven, wijn U setten op de hand, verselschapt met een lach, Of Hollandsch liedjen van Wilhelmus van Nassouwen. Dan blyf ik vaste borgh, dat u Terwelborgh zal Terwelborgh, Kemp, van Heeden-de Met zulken munt voldoen, niet minder dan van Heeden, andere genodigde vrienden En Kemp, geen breekers van het spel. Sie daar 't getal, Wel booven dat van dry, maar neegen niet, getreeden: By welken, Spranger, ik u op het vriendlikst bid, Dat ghy u vinden laat, gelyk 't aansienlikst lid. Joannes Six van Chandelier. 1620 - 1695 Uit: Poësy van J. Six van Chandelier, Bloemlezing uit zijn dichtwerk met inleiding en aantekeningen door Dr. G.A. Van Es, Hoogleraar te Groningen N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle. 1953 |