Vleeswagen naar Parijs. De cabine zindert, twee maal lang haar met gitaar. Ik val mijn lifters niet lastig met vragen over drugs. Ik ben goedkoper dan de trein, en slik gratis metedrijn. Ze kunnen een zware van me draaien. Geen gerook van dat andere spul, dan worre we draaierig en zijn we de lul. Ik rij in 1 ruk door. Bij Reims moet ik zeiken als een makke beer. Doen als ik, de stutten trekken, het loopt al in me overall. Geen sterveling te zien, toch pik ik gindse boom, voor een brede, schuimende straal, merkwaardig want wat drink ik nou? 'Aardappels afgegoten en naar het vlees gekeken.' Geen antwoord, geen schrammetje aan de gitaren. Ik zoek een zender met weinig gelul en veel muziek. Ik buig mij over het stuur en vraag om vuur. Ik paf en sla beleefd een zuurtje af. Ik pak mijn thermosfles en spoel wat meetjes mee. Ze zien alleen elkaar en ik zet grote ogen op, en andere muziek. C.B. Vaandrager 1935-1992 Uit: Metalon (1987) Epigram: De kroketten in het restaurant zijn aan de kleine kant. |