Vroege voorjaarsmorgen De koek is op. De muisjes zijn bevroren. De boter ligt onneembaar in de vloot. Ik poog vergeefs een huivering te smoren April betoont zich wreder dan begroot. Toch eet ik dankbaar mijn genadebrood En ben ik blij dat ik het ochtendgloren Weer mag aanschouwen, en de buurthaan horen, En dat ik tot bestaan ben uitverkoren: Een ander is zijn hele leven dood. Simon Knepper 1955 Uit: De geur van Zeeuwse meisjes. Amsterdam 1992 |