Waartoe is de mens op aarde Ik at een boterbloem met dode kip dat was geluk een beek van wijn dronk ik erbij en ook nog knappersla verlucht met zoute vis en stralend ei. Is ongeluk dan vieze saus of sliertjesdeeg waar plastic smeltend draad in trekt andijviesnot en grijs gehakt, het lauwe bier de zak vol meelpatat in smerig ossenvet? Hoe heilig is die rosse goudglans jou van spattend visfrituut, garnaalkroket het juiste uur voor camembert en peer de geur van drank de klank van mossel in de pan? Wou jij niet inkeer zijn, de wijn bewaard voor mis en bloed wou jij niet vasten, zelden zoet maar bitter in de mond het hart gezond en steeds de geest getrouw? Moet ik beseffen dus de duivel in de boerenkaas verleidt de haas mijn heilige in haar woestijn zou ik veel liever mysticus met kalme blik een mager mens met niets tevreden kunnen zijn. Oh lieve room oh trouwe soep oh dom geluk van groot gebraad - ik ben onthecht van elke wens bij witte wijn en ene mens met mul aan zee, zo fijn gevuld, voorgoed getwee. Marjoleine de Vos 1957 Uit: Raster nummer 105, 2004 |