Wachten in de ochtend Ik zat te wachten in een groot en leeg café in bont gedoken, rillend in mijn eigen brand- En alle bleke kellners wachtten mee zij spraken weinig, met gedempte stem: 'ze wacht op hem, ze wacht op hem, op hem...' er was geen klok, geen tijd, alleen maar duur. De roode boomen brandden in het park omhoog en het gebladert rilde in hun naakte brand ik zag het en ik zag een vreemde hand vóór mij op tafel, mager en die soms bewoog op 't rode kleed-de voorhang van een tabernakel. Toen was ik niets meer dan maar één tentakel blindelings gestrekt, met één blind oog voorop en één doof oor, één sprakeloze open mond gestrekt en zoekend tussen duizend menschen en afgeleid door geen, één dringend wenschen totdat hij enkel maar één dien eenen vond, diens oog kon zien, het oor kon hooren en dien de mond had uitverkoren en die de kreet daaruit verstond. Tot hij daar was..... tot hij daar stond en ik, nog ganschelijk verloren hem nauw kon zien, hem nauw kon hooren. Nov.'46 M.Vasalis. 1909 - 1998 Bron: Eylders, het leven van een tegendraadse Amsterdammer A.W. Bruna & Zn Utrecht/Antwerpen 1971 Café Eijlders, Amsterdam |