voor de restauraties en drankwinkels der fancy fair van de vakantie-kolonies Daar is geen beter medicijn Dan druivenbloed en gerstewijn Een les die ons de Zondvloed biedt: De waterdrinkers deugen niet. Een lege kop, een vat niet vol, Een ledig hart - wat klinkt dat hol! Daar 's niets zo overtuigend, baasje, Als 't vierde, vijfde en zesde glaasje. Die vreugde zocht in 't druivensop Heeft steeds een luchtig mutsjen op. Die zingt en drinkt en toosten slaat Spreekt van zijn naaste buur geen kwaad. 't Is menslijk de honger te stillen met broden; Te drinken, dat kwam van de goden. Wat is de wijnstok niet bekend In 't oude en nieuwe Testament! Eet, drink, wees vrolijk, vijftig jaar Doet gij 't nog maar. Reeds de oudheid heeft ons onderricht, Dat in de wijn de waarheid ligt. Van de ijdelheden is, ten leste, Nog spijs en drank 't soliedste en beste. Toen 't water wegweek't' allen kanten, Ging Noach d'eedle wijnstok planten. J.A. Alberdingk Thijm 1820 - 1889 Uit: Verspreide gedichten 1841-1889. Amsterdam 1894 Bron: De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten samengesteld door Gerrit Komrij Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam 1996 |