Water en wijn
Ik dompel in de zomerhitte Het liefst mijn lippen in een beek; Laat mij maar in de luwte zitten Genieten aan een stille kreek. Maar als de fonkelende beker Vol wijn rondgaat van hand tot hand, Wordt, vrienden, elk van ons voorzeker Door vreugdetranen overmand. Moge de hel de onbeschaamde Wetschender tot beloning zijn Die 's mensen ondergang beraamde Met -gruwel!- aangelengde wijn. Zijn nageslacht zal eeuwig braden, Zijn keel verdorren. Hij zal niet In staat zijn het verschil te raden Tussen Tsymljanski en Lafitte. Alexander Poesjkin 1799 - 1837 Uit: Vroege lyriek 1813 - 1820 Papieren Tijger. Breda 2002 Vertaling: Hans Boland |