| Wat niet is uit te staan
 
 Geur van ingemaakte kropsla:
 Rijmend proza; slappe 
thee;
 Vorken met een haringsmaakje
 Op een uitgezocht diner;
         Een 
      bon mot, dat, niet begrepen,Uitleg of herhaling eist;
 Van uw goed te zijn verstoken,
 Als gij voor genoegen reist;
 
         In de 
kerk, in Januari,Bij abuis 
uw stoof niet warm;
 Als gij 
worsten denkt te stoppen,
 Heel veel gaten in de darm;
 
         Met de 
steel van 't armenzakjeTikken op uw beste hoed;
 En - een hand, die niet gedrukt wordt,
 Zo trouwhartig als gij 't doet;
 
         Door een 
lamme declamatieEchte poëzij 
misvormd;
 Door de Torenstraat 
te moeten
 Met een paraplu als 
't stormt;
 
         
      Weggesleept in luistrende aandachtDoor een sprekers dichtervuur,
 Tot de werkelijkheid 
ontwaken,
 Door het geeuwen 
van uw buur.
 
         Wijde 
veel te wijde duimenIn 
      Privat's, zo pas gekocht;
 Op 't restant van 't feest van gister
 Morgen u te zien verzocht;
 
         Bij 't 
met ernst en eerbied uitenVan een naam geliefd, beroemd,
 Uw naiëf te horen vragen,
 'Ei, wie is 't, die gij daar noemt?'
 
         
      Complimenten aan te horen,Niet verdiend en niet gemeend;
 En – een vingerhoed met gaatjes
 Dien gij van een kennis leent;
 
         't 
Carillon des maandagsochtends,Vrijdagmorgens bovendien,
 Ingesteld in oude dagen,
 Tot vermaak van 'k weet niet wien;
 
         Naaiwerk, 
thuis gestuurd, doortrokkenMet een geur van zoutevis
 Was opdoen met winterhanden
 Als het goed bevroren is;
 
         Heren die 
de typen stelenUit het 
prachtwerk Nederland,
 En voor zich een lofspraak oogsten,
 Die behoorde aan Hildebrand;
 
         Vlugge 
rijdsters bij Franconi,Hupplend over vlag bij vlag;
 En wier glimlach schijnt te vragen,
 Of men ooit iets fraaier zag?
 
         Harten, 
die niet sneller kloppenBij 
het schoon wien Neerlands bloed!
 Lippen die gesloten blijven
 Waar dat lied zich horen doet;
 
         Rolpens 
in 't begin van juniOnuitspreeklijk zout en hard;
 Iemand met een neusverkoudheid
 Naast u zittend op 't concert;
 
         
      Zonneschijn en zomerwarmteAls gij op een stoomboot wacht;
 En in 't eind: de lof der zotten
 Openlijk u toegebracht!
 
 Albertine Kehrer (1826-1852)
 
 
 |