Redelick bescheid, dienende op de leste handelingh van de Roomsche Reis. Genomen uitte woorden Ecclesiast. cap. 31. 32: Wijn, in matigheid gedroncken, geeft den Menschen een effen leven; hy verheugdt den geest ende het hart, ende is een ghezondheid van ziel en van lichaam. Oft God gave, dat ghy mede Zoo in alles waert te vrede, Als ick u hier hoor te sijn t'Zaemen-stemmig inden Wijn! Niet-te-min, wat ist te weten, Als ghy t'zaemen sijt gezeten Vrindelick en zonder gal, Wat de wijn uit-werken zal? Wijn, met matigheid gedroncken, Plag het doof begrip t'ontfoncken; Wijn vereffent, wijn verzoet, Wijn maekt quade zaken goed, Wijn vergeet de drouve smarten, Wijn verzoet de bitt're harten, Wijn brengt weerom op zijn dreef Dat gegaen was uitte schreef. Gaet dan vry te zaemen binnen; 'k Hoop ghy zult de waerheid vinnen Leggen in een matig glas; Est in vino veritas. Joannes Stalpaert van der Wiele (1579-1630) |