Wijnlied (Gen. 9: 20 - 27) Om gezongen te worden door kinderen en grote mensen Noach plantte een wijngaard aan. Ouwe vader Noach, wat heb je toch gedaan. Noach ging lustig aan de pluk. Noach, pas maar op, want dat kost je geluk. Noach proefde het druivenbloed. 't Smaakte vader Noach verfrissend wonderzoet. Noach deed de most in een vat. Noach, wees voorzichtig. Dat wordt gevaarlijk nat. Noach kwam na maanden bij zijn ton. 't Heerlijk geurend vocht dronk hij zomaar uit de spon. Noach had geen notie dat de wijn was gegist. Daarom werd hij dronken nog eer hij ervan wist. O wat had die Noach een reuze pret. Hij wist geen verschil meer tussen tafel, stoel en bed. Noach merkte niets meer van wat hem overkwam. Maar hij kreeg voor altijd een hekel aan zoon Cham. Sindsdien wordt er veel vriendschap gesloten bij het glas. Even dikwijls komt er ook ruzie aan te pas. Wat is er gelachen, wat is er geweend! Heeft die vader Noach dat allemaal gemeend? De wijn is een zegen, de wijn is een straf. Zijn wij Noach dankbaar of vallen wij hem af? Maar Jezus nam klaar water en maakte dat tot wijn, Lieve Here Jezus, wil altijd bij ons zijn. Ook nam Hij brood en beker en zei: Als gij dit doet, Oefent gij gemeenschap met mijn lichaam en mijn bloed. En op de nieuwe aarde zal een nieuwe wijnstok staan. Dat heeft onze Heer door zijn dood voor ons gedaan. Daar wordt alleen gelachen. Daar komt geen ruzie meer. Iedereen wordt nuchter van de wijn van onze Heer. Wie wordt wijngaardenier in dat heerlijk nieuw bestel? 'k Weet het niet heel zeker, maar ik gun het Noach wel. Jan Wit. 1914 - 1980. Predikant-dichter en hymnoloog. Uit: Om een bokaal vol wijn. 1967 Uitgeverij Van Lindonk. Amsterdam. Een bundel met 24 verzen van eigentijdse Nederlandse dichters, uitgegeven bij het 125 wijnjaar van Robbers & Van den Hoogen n.v., Arnhem. 1842-1967 |