De ondergang van willigelangerak‘De eenige vergunninghouder te Willigelangerak heeft afstand gedaan van zijn vergunning’. In 't zedig Sticht daar ligt een dorp
geheeten Willigelangerak,
waar de allerlaatste kastelein
genoeg had van zijn vak.
‘Geen borrel en geen glaasje bier’
- zoo riep hij - ‘tap ik hier.
Geen Catz meer en geen Fladderak,
geen fleschje wijn, geen brandewijn;
dróóg leg ik Willigelangerak.’
De burgemeester van de plaats
streek peinzend door zijn baard.
Het was 'n mooi beginsel, maar
niet naar een ieders aard.
‘Geen borrel en geen glaasje bier,’
- zoo dacht hij - ‘krijg ik hier,
geen Catz meer en geen Fladderak!’
't Was of hem 't hart in tweeën brak in 't droge Willigelangerak.
Maar Kees de smid, die nàm het niet,
ging naar den kastelein:
‘Goemorgen saam!’ - ‘Goemorgen Kees!’
‘Geef mijn 'n glaasje brandewijn!’
‘Dat zel niet gaan!’ - En Kees' getier
het hielp 'm allemaal geen zier!
Geen Catz meer en geen Fladderak,
geen fleschje wijn, geen brandewijn
want droog blééf Willigelangerak!
De dorpers klaagden steen en been,
versmachtten van de dorst,
maar onvermurwbaar heerschte op
zijn terrein de kastelein als vorst!
‘Geen borrel en geen glaasje bier?!
Wat doen we langer hier?
Geen Catz meer en geen Fladderak,
geen fleschje brandewijn, geen wijn!
Adieu, droog Willigelangerak!’
Het dorp liep leeg, zocht elders heil,
alleen de droge kroeg bleef staan
als afschrikwekkend voorbeeld en
bolwerk der Blauwe Vaan.
Er was geen vreugde en geen vertier
zoo zonder borrel en glaasje bier,
zoo zonder Catz en Fladderak.
Er kwam een bord, waarop men las:
Ranja, een dubbeltje per glas.
Maar ach, de klant ontbrak
in Willigelangerak!
Jan Campert 1902 - 1943
Uit: Verzamelde gedichten 1922 - 1943 A.A.M. Stols 1947. 's-Gravenhage |