Zang Joris, moetje steeds Rinkinken, En u eeuwig dronken drinken, En gaan dwaalen langs de straat? Gy begaat, gy begaat, een dubbelt kwaat. Dronken, langs de straat te zwieren, Naar een party Venusdieren, Is als 't danssen, lieve vaar, Van een kreupel Bedelaar. Kunt gy niet naar 't bed' toe kruipen, En vergeeten d'oude stuipen, Als gy vol en dronken zyt? Schei dan uit, want het word tyd. Zoo g' u had naar huis begeeven, Of, daar gy eerst waard, gebleeven, Gy had niet uw neus bezeert, Noch een Keldersprong geleert. Zoekje Venus te bekooren? Stop voor Bachus, keel en ooren; Maar, beminje meer zyn Wyn, Schuuw dan Venus vuil fenyn. Een van beiden, is wel machtig, Om een spoorloos Man, hoe krachtig, Te verwinnen, en hun zoet, Wel geproeft, is bitter roet. Hermanus van den Burg (1682-1752) uit: Mengelzangen (1717) |