Zomer. Het fruit is rijp (fragment uit Ockenburg) Ik kan met moes en fruit mij en mijn vriend gerijven; ik eet, ik geve weg. nog kan er overblijven. De mus, de spreeuw, de kauw en eksters eten mee; maar tegen zulk gespuis houd ik de snaphaan reê. Daar past mijn pulver op en schot van hagelkogels, behalve op een slag van schadelijker vogels, van bestemoeders aard in zulk van snoeperij; die grijp ik levendig en laat ze weder vrij, doch voor een klein rantsoen. En, meisjes, wilt gij weten waarvoor gij in mijn hof moogt alle fruiten eten, vraagt aan de echo hier:'Wat geeft men voor rantsoen?' Met maar vier lettertjes zal zij u antwoord doen. Jacob Westerbaen 1599 - 1670 Uit: Gedichten. Bloemlezing uit het werk van een levensgenieter Samenstelling: Johan Koppenol.Athenaeum-Polak & Van Gennep Amsterdam 2001 |