De vader-abt De vader-abt zit rustig in de trein, omringd door geur, die niemand kan bewijzen. Hoe kan men in zo’n heilig ambt vergrijzen en toch zo duidelijk aanwezig zijn? Hij mompelt zacht en goedig met de broeder: ‘Ja, in dat klooster bakt men lekker brood’ ‘En ’t knapt bij ’t eten’ antwoordt die zeloot. Hij ziet al net zo wit, maar d’ abt is vroeder. De broeder trekt ‘De Linie’ uit zijn citybag en leest het antwoord op zijn bange vragen. Mijn deemoed jegens hen, die deze tabberd dragen wordt opgehangen aan ’s mans kale, bleke nek. De abt grijpt naar zijn lunch. Heel zacht en mild pakt hij het brood en vindt het fruit en schilt en glimlacht, vollen monds, tot ieder die ’t wil weten: ‘Hier zit een vader-abt, heel stil zijn peer te eten.’ Karel Bralleput (1913-1987) pseudoniem van Simon Carmiggelt |