In de kamer van de appels In de kamer van de appels, de verlegen appels, de rode en de gele appels lag in een wit en rimpelig bed: mijn moeder, die Anna Karenina las en in gedachten verzonken een appel at en door een muur verdween, geruisloos door een witte muur verdween naar [appelboomgaarden, naar appelplukkers en appelrapers met appelmanden [en appelkarren, naar appelschuiten met appelruimen, naar appelhavens en appelmarkten met appelventers [en appelknechten, naar appelzolders met appelspinnen en geheime appelkisten [en wolken appelstof, naar warme appelnachten en inktzwarte appelluchten, woedende appelstormen en lange appelwinters in de dikke sneeuw, de dikke [dikke sneeuw. Toon Tellegen 1941 uit: Als we vlammen waren. Querido, Amsterdam 1996 |